3.08.2010

niets is hier zomaar, en passant of onverschillig
alsof niets er ooit toe deed of doet

totdat tijd ons dwingt tot stilstand
en wat in haar bloeit zich roert in jaren,

zich beweegt tot in het uiterste van haar takken en wortels
ons laat vergapen aan wat zich na haar verstrijken onthult

de zindering van traagheid, de rijping van schoonheid
en zichtbaar voor ons allemaal

2.10.2010

Ren

houd je hand voor je mond
als je kijkt
en alles valt voor even mee
tussen de bieten en de netels
sluit je ogen als je luistert
naar de verte
waar de kerkklok vijf uur fluistert
ren als het even kan
met me mee
langs weidepaaltjes en groeven
langs de Maas en de boomhut in de bocht en België aan de overkant
gympen zoeven door het gras
langs de rijpe eik
langs geurende hooibalen
en een smeulende oeverbrand
langs het bekladderde zitbankje hoog op de dijk
uitgerust met oude van dagen
met de jaren in lagen
gegroefd en gelaten mompelen ze gedwee
‘o jee rustig knul
spreek niet met je benen
als je hoofd onrustig is…’
sluit je ogen
ruik het stoofvlees braden
je hoort haar nog roepen
‘en vandaag geen minuut te laat…’

Als alen

tussenpoosgewijs ontdek ik jou langzaam zeker
met adempauzes groei eerst jij, dan ik en wij
puntkomma elke eindigende dag vol hoop
het is met horten en stoten dat we tijd stoppen
tastend en wijzend elkaar doen sidderen
als alen
met tranen en tuiten geven we minzaam toe aan elkaar
maar het is met hart en ziel dat we bekennen
niet meer zonder mekaar te kunnen

Mits goed toegepast

Met slechts wat denkwerk kwam het er niet uit.
Gevangen waren ze, deze delen van een geheel.

Als samengebonden riet opgesteld en gerangschikt.
Zonder alfabet of bepaling van tijd en plaats.

Een vonk vermomd als klinker.
Zou zich nu onsterfelijk kunnen maken.

Zoals liefde wel eens kwaadschiks wraak neemt.
En groeiend tot kwaaie bedoeling de boel in lichterlaaie zet.

Het zal zich uiteindelijk uiten als een letter die zich uit een gedachte perst.
Zich van het deel loswrikt als een tiener van zijn wortels.

Zich daarna wringt ergens tussen beter en branie.
En nooit meer ergens voor zwicht.

2.04.2010

Jongheid

Mijn aftakeling verloopt nagenoeg moeiteloos
en hoewel ik weliswaar een overtuigde jongheid pretendeer,
klopt dit niet met het geluid van mijn onwillige knieën.

Moedwillig

Ik ontdoe mijzelf van veel om mij heen,
raak moedwillig kwijt wat zwaar weegt.

Vanaf nu stap ik in de wind die mij brengt
naar een plek waar ik grond niet raak.

Halfoors

Als je dit leest
ben ik er al,
maar van jou nog geen spoor.
Je zei nog dat
vergiffenis een lange reis zal zijn
maar ik luisterde halfoors,
zoals zo vaak de laatste tijd.

1.29.2010

Op benen

Wat meer is mogelijk nu je hier bent en blijft
We leren je reiken als het donker is en laten voelen aan wat kan

Allemaal open in gedachten wat je raken wilt
En maak het dan als jezelf en voor niemand beter

Dan de adem die jou draagt
En de handen in je rug

Op de benen die je brengen naar waar
Je zult leven als in een haal

1.28.2010

Is dit nou waar iedereen het over heeft?

ik vrees de twijfel die twijfelloos aan me vreet,
hoe hij zich plots parkeert voor de op mij afstormende muren

mijn hartslag, een verstekeling op het achtersteven van het leven,
zoals de zwerfkei wachtend op z’n ijstijd

klotsen, rollen, stoten, ik zie het al gebeuren,
pijnlijk weinig raad wetend met de jaren voor de deur

reis, vlieg, land, zoek, graaf, produceer ik maar wat
terwijl twee uitgeputte longen eindeloos schoppen tegen zere benen

en mijn gapend hart - getergd door de duur - zich stiekem jaren jonger wenst,
scheuren oneerlijk diepe groeven steeds een beetje verder, kraken mijn botten bij elke minuscule buiging

want ik wil best houden van, maar van wat?
een glimlach, de tijd die ik nog heb?

reis lachend naar het einde, fluistert de stemmige stilte in mijn oor
en omhels daar alles wat je vreest

vergeet waar je ogen zich steeds voor sluiten, je leven wordt toch nooit een feest
voor al die kleine dromen die mij soms (maar nooit voor lang) bezoeken

blijf ik ademen
en ja, ik voel de hoop, die zich elke nieuwe dag kansloos vooruitduwt

maar beneveld door de twijfel uiteindelijk genadeloos neershuttled
nog ruim voor mijn laatste adem

drum&rizzla

ik was er een van Drum & Rizzla
een van ‘n blikkie lauw, gestrekt in het stekelige meigras op de oever
ik was er een van op het bankje, verveeld langs de Maas,
aan de zomerstoffige kiezelgroeves
met makkers avonden confisquerend maar niet willen zien hoe mooi de zon de dag verliet
tijd had geen grip op mijn leven, hier ingebakerd tussen klein en kleinzielig
met royale dromen in een veel te kleine wereld
kuiten was grappen over zij die het met iedereen deed behalve met ons
hoe ze kiezelchauffeurs uit de groeven plezierde
en wij met een blikkie lauw schaterlachen
ik wist het zeker maar had niks nog nooit gezien
in mij ontbloeiden gedachten richtingloos, tijdens nachtwandelingen stuurloos
meester zijn in verhalen van twee woorden
guldens maken van gevonden kwartjes
om te eindigen als een herinnering, slechts
ik was er een van denken maar nimmer doelgericht
de wereld de baas
wij klommen op kiezelbergen hoog met Drum & Rizzla
en een blikkie lauw
gympen op zomerregennatte stenen, rollend naar de koude groeve
haastig naar boven
niks meer om vast te grijpen en eindigen met een plons
in het steendode water, ver weg onder mij